Het was een mooie dag toen ik vertrok.
”Tot zo” werd onbedoeld wat later.

Om te beginnen ging ik die dag met de wijkverpleging mee, naar de dokter om mijn voet te laten zien. Er was sprake geweest van amputatie. Ik was duidelijk suikerpatiënt, ook een hartpatiënt en een lichte nierpatiënt. Het ging me niet goed. Ik was een goede patiënt, maar een lastige zieke.
Thuis werd ik verzorgd door mijn vrouw en kreeg dagelijks hulp van een wijkzuster om mijn wonden te verbinden. Mijn vrouw was de laatste tijd erg, erg moe geweest en kon niet meer voldoen aan de eisen van mijn ziekte. Hoe zeer ik die gecreëerd had, zag ik hier.

Hoe ik hier aankwam… Ik was me te snel gehaald. Er stond ook geen ontvangstcomité zoals me op aarde beloofd was. Ik stond in een ruimte naast een persoon. De ruimte was voor mij neutraal, grijs. Een groot, omsloten hok zonder wanden. Neutraal stond ik daar…
Ja, wat te doen?
Staan. Gewoon staan. Het beviel me wel en niet. Het beviel me wel, dat ik goed kon staan. Het beviel me niet, dat ik niet kon zitten. Het spel was begonnen voordat ik meedeed.

Ná dit staan ging de deur open. Ik had geen enkele deur opgemerkt, maar ineens is daar dan in die grijze ruimte een deur, die nog open kan ook. Er verscheen een zacht gekleurd, stralend landschap op de plaats waar de deur zich had bevonden. Een landschap zó echt dat ik behoefte voelde om ‘er in’ te gaan. Toen pakte de angst me. Waar komt dat landschap vandaan? Waar gaat dat landschap heen? Verdwijnt het weer? Pakt het me op? Kan ik er in? Kan ik er uit?
Op dit moment weet ik waar ik ben. Waar ben ik eigenlijk? Ben ik wel ergens?
Waar ergens is dit?
Het is onbestemd om aanwezig te zijn in je weet niet wat.
Ik durfde de stap om het landschap in te gaan nog niet te zetten. Mijn voet die toch zo kapot was, had me geen pijn gegeven tijdens het staan, maar liet zijn aanwezigheid gelden toen ik wilde gaan zitten. Ik zat in een wel heel vreemde situatie. Die voet…, die voet…
Ik denk dat ik toen in slaap gevallen ben, want ik werd wakker. Voor mijn gevoel lag ik in het ziekenhuis. De contouren waren niet scherp. Ik zag zélf ook wazig, kon niet focussen. Ik lag in een bed en het was niet het mijne.
Ik lag me af te vragen welk onderdeel van mijn lichaam ditmaal voor reparatie in aanmerking kwam. Of was ik al geopereerd en lag ik bij te komen? Vreemd om niet te kunnen vertrouwen op een chronologische volgorde. Er waren stukken weg uit mijn herinnering en toch paste alles haarfijn en naadloos aan elkaar.
Ik denk dat ik toen weer in slaap gevallen ben, want ik werd weer wakker.

Ook nu lag ik in hetzelfde bed. Er was dus niets schokkends gebeurd. Dat was een opluchting. Waar was Didy, mijn vrouw?
Ik had natuurlijk lang liggen slapen. Ze was vast allang geweest. Als ik had geslapen toen zij bij me was, dan had ik haar aanwezigheid niet opgemerkt, maar er zouden signalen moeten zijn van haar aanwezigheid… Ze liet altijd wel ergens iets speciaals van haar in mijn buurt liggen. Op die manier was ze altijd dichtbij.
Maar er lag niets van haar… Op de een of andere manier begon ik te beseffen dat er iets belangrijks was gebeurd waar ik deel aan had gehad, alleen kon ik nog niet zeggen wat het was. Op dat moment zag ik een ‘licht’-gevende man naast mijn bed staan… Nee…, het was Jezus niet. De man zei me niet veel, sprak geen woord en zei van alles. Hij vertelde me waar ik was. Ja, in een soort ziekenhuis, maar ze noemen het hier een rusthuis. Ik was bejaard en bijna 80 jaar op aarde geweest.
Geweest…?!
Was ik niet meer op aarde? Was ik er weg? Waar was ik?
Ik was hier. Waar was hier? …. en toen schrok ik me wezenloos….
<<<>>>
Afijn, toen ik weer bijkwam en het eerste nieuws verwerkt had, bleek ik me nog weinig bedroefd te voelen. Het was zelfs zodanig, dat ik mezelf kon toevertrouwen de overstap gemaakt te hebben zonder mezelf te verliezen. Als dit dood zijn was, dan was dood zijn heel iets anders dan ik me had kunnen voorstellen.
De kerkelijke kathedraal uit mijn opvoeding was niet in het minst ingestort. Hij maakte alleen op dit moment in mijn leven (hoor mij nou) geen deel uit van mijn omgeving. Het gaf geen pas me zorgen te maken over morgen, want hoe het met de tijd zat was me ook een raadsel.

Mijn stervensproces op zich was van langdurige aard geweest. Mijn gezondheid was al lange tijd bezig terug te lopen. Je brokkelt langzaam af. Je bent er intens mee bezig, terwijl je probeert er niet mee bezig te zijn. Je bent meer gefocust op ‘gezondheid’ dan op ‘wat-nog-te-doen’. Je bent bezig met hoe hou ik me levend in plaats met wanneer ga ik dood.
Nu is gáán sterven anders dan het sterven zelf. Sterven op zich is schokkend omdat het geen weg terug heeft. Angst, twijfels en vertrouwen zijn loze zaken in het sterven zelf! Alle drie houden je alleen maar bezig.
Van sterven naar doodgaan is weer iets anders. Sterven is een proces, doodgaan een afgewerkt product. Je staat op de skischans van de dood en plotseling ben je onderweg.

Je verleden houdt op en slechts het gapende gat van de toekomst is geopend….

Het is niet gemakkelijk om het moment van doodgaan te beschrijven. Het is een kort, plotseling, onaangekondigd, overweldigend, onaantastbaar en hevig moment met een dubbelheid zonder keuze. Dit verschijnsel is zo overmannend, dat alles om je heen verdwijnt. Je vergeet alles en je bent tegelijkertijd ongelooflijk bezig. Je weet alleen niet met wat. Dat is niet belangrijk. Je weet ook niet hoe lang. Dat is ook niet belangrijk. Je weet niets meer en dat is belangrijk.
Je weet niets. Alle referentiekaders zijn gestopt. Je zit ongelooflijk opgesloten in dat ene nu-moment. Dat nu-moment waar je nooit grip op kon krijgen, omdat het voorbij was voordat je het kon pakken of gezegd kon krijgen.
In dát nu zit je als je doodgaat. Alsof alle tijd opeengepakt én ineengezakt zit in dat éne nu-moment en je weet niet…

Dat éne moment is zo intens dat je daarin verdwijnt en het hele sterven vergeet…. 
De tijd ging pas in de neutraal-grijze ruimte weer beleefbaar verder. Beleefbaar! Ik ben er nu van overtuigd, dat er vertraging moet zijn om het leven – wat volgens mij púúr nu is – te kunnen ervaren…
<<<>>>
Wat me irriteert is dat ik weer wakker moet worden. Bij het minste of geringste val ik in een vreemdsoortige slaap. Vergetelheid. Wanneer me iets duidelijk wordt, valt mijn bewustzijn weg. Schiet niet echt op. Wanneer ik iets besef en er beladenheid bij aanwezig is, overmant die merkwaardige slaapziekte me. Ook nu weer….
<<<>>>
Het doodgaan op zich is me uiteindelijk meegevallen. Je doet het en je doet het niet. Je doet het zelf en je doet zelf niets. Je hebt een scheve pijn, maar ook niet.  Je beleeft een intens dubbel bewustzijn. Dubbelheid, het échte dualisme.
Het ervaren van dit dubbele bewustzijn vind ik een uitzonderlijke belevenis. Levend en dood zijn tegelijk! Als ik geweten had hoe dat zou zijn, had ik beduidend minder angst gehad. Op zeker. Weet je, sterven is een uitkomst. Een uitkomst die ergens uit vertrekt en tegelijkertijd ergens naar toe gaat.

In mij was meer ruimte gekomen. Er waren wat zorgen weggegleden zonder dat ik ze had laten gaan. Het doodgaan had me goed gedaan.
Ik had het ook minder benauwd. De tijd draaide zich om…
Ineens besefte ik wat er gaande was….
<<<>>>
Ik vind het lastig wakker te worden zonder te weten dat ik in slaap gevallen ben. Waar was ik gebleven? Zou ik het nog weten? Hm, ja.., de tijd draaide zich om! Ik werd niet langer ouder, ik werd ruimer. Met meer lucht van binnen, met meer harteklop en kracht. Omgedraaide tijd helpt me genezen! Goed idee.
Nee, niet het terugdraaien van tijd. Dat is van nu terug naar gisteren en zo door. Nee, omdraaien. Het is afhankelijk van hoe je er tegenaan kijkt. Het is of je tegen de binnenkant van een uurwerk aankijkt, vanaf de andere kant….
Toen ik weer wakker werd, ging ik beseffen dat ik veranderd was.
Uitgesproken veranderd … en ook niet.